Een van de basisbepalingen om de vullingsstatus van een patiënt te beoordelen is het meten van de natriumconcentratie in het bloedplasma. (De osmolariteit van het plasma wordt niet routinematig bepaald. )
Aangezien de extracellulaire vloeistof voor meer dan 90% uit natrium en geassocieerde anionen (vooral chloride) bestaat, is het natriumgehalte in vele situaties een redelijk goede indicator van de plasmaosmolariteit. Bij een verlaagde natriumconcentratie (<135 mmol/L) in het plasma spreekt men van hyponatriëmie. Wanneer de concentratie hoger is dan 145 mmol/L, dan is er sprake van hypernatriëmie.

Oorzaken voor hyponatriëmie
Een verlaagde plasma-natriumconcentratie kan worden veroorzaakt door:

  • Verlies van natrium
  • Te lage opname van natrium

Een overschot aan water in de extracellulaire vloeistof. Dit wordt ook wel “dilutie-hyponatriëmie” (hyponatriëmie door verdunning) genoemd.
Een primair verlies van natrium kan gepaard gaan met hypo-osmotische dehydratie, waarbij, naast natriumverlies ook sprake is van waterverlies met als gevolg een verlaagd extracellulair vloeistofvolume.
Omstandigheden die tot verlies van natrium kunnen leiden zijn onder andere:

  • Diarree
  • Braken
  • Gebruik van diuretica, indien deze de nieren beperken in het natrium-conserverend vermogen
  • Nierziekten, waarbij natriumionen weglekken
  • Ziekte van Addison, de afgenomen secretie van aldosteron beperkt de mogelijkheid van de nieren om natrium te reabsorberen

Dilutie-hyponatriemie
Hyponatriëmie kan ook veroorzaakt worden door overmatige waterretentie (vasthouden van water). Hierdoor wordt de natriumconcentratie in de extracellulaire vloeistof verlaagd. Dit noemt men hypo-osmotische overhydratie en kan optreden bij bijvoorbeeld overmatige productie en secretie van het antidiuretisch hormoon (ADH). Een overschot aan ADH zorgt voor meer opname van water in de renale tubuli en kan leiden tot overhydratie.
Oorzaken van hypernatriëmie
Een verhoogde natriumconcentratie in het plasma geeft een toegenomen osmolariteit en kan veroorzaakt worden door:

  • Verlies van water in de extracellulaire vloeistof, de concentratie natriumionen wordt hoger
  • Toename van natriumionen in de extracellulaire vloeistof

Wanneer er sprake is van een primair verlies van water uit de extracellulaire vloeistof kan dit resulteren in hyperosmotische dehydratie.
Dit kan optreden wanneer het antidiuretisch hormoon niet adequaat wordt uitgescheiden. De nieren hebben ADH nodig om water te vast te houden en bij een tekort aan ADH zullen de nieren grote hoeveelheden verdunde urine produceren.
Deze aandoening wordt ook wel diabetes insipidus genoemd en leidt tot dehydratie en hypernatriëmie.
Vaker ontstaat hypernatriëmie wanneer de intake van water minder is dan het waterverlies. Bijvoorbeeld bij zweten tijdens langdurige, intensieve fysieke activiteit.
Hypernatriëmie kan ook optreden wanneer er een overmatige hoeveelheid natrium wordt toegevoegd aan de extracellulaire vloeistof. Dit kan leiden tot hyperosmotische overhydratie.
Een overschot aan natrium kan resulteren in waterretentie door de nieren.
Wanneer bijvoorbeeld teveel aldosteron wordt uitgescheiden, zullen de nieren meer natrium reabsorberen met als mogelijk gevolg een hypernatriëmie en overhydratie. De hypernatriëmie is doorgaans mild door het vermogen van de nieren om bij een toegenomen aldosteronsecretie, naast natrium ook meer water op te nemen. Het natrium wordt dus deels verdund.
Bij de analyse van een afwijkend natriumgehalte en het bepalen van de juiste behandeling, dient eerst bepaald te worden waardoor de afwijkende waarde wordt veroorzaakt. Bepaal of deze wordt veroorzaakt door een primair verlies of toename van natrium of van water.
Voorbeeld klinisch redeneren: complicatie bij acute correctie van hyponatriëmie
In de afbeelding wordt getoond en beschreven wat de gevaren zijn van acute correctie van hyponatriëmie en hypernatriëmie.