Hoe sterk een zuur is, hangt af van het gemak waarmee dit zuur H+ ionen afstaat in een waterige oplossing. Een sterk zuur geeft al zijn H+ ionen af, terwijl een zwak zuur dit slechts voor een deel doet.
Voorbeelden van sterke zuren zijn:
- zoutzuur (maagzuur);
- zwavelzuur.
Voorbeelden van zwakke zuren zijn:
- azijnzuur;
- vetzuren.
Bij een base spreekt men van een sterke base wanneer H+ ionen gemakkelijk worden gebonden door deze base.
Voorbeelden van sterke basen zijn:
- natriumhydroxide (natronloog);
- kaliumhydroxide.
Voorbeelden van zwakke basen zijn:
- ammoniak;
- bicarbonaat.